-
1 opdracht geven
opdracht gevencharger (qn. de faire qc.) -
2 opdracht geven
anförtro -
3 opdracht geven
charger, confier une tâche -
4 iemand een opdracht geven tot de bouw van een herenhuis
iemand een opdracht geven tot de bouw van een herenhuisVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een opdracht geven tot de bouw van een herenhuis
-
5 een opdracht geven
-
6 opdracht
♦voorbeelden:1 opdracht geven • charger (qn. de faire qc.)een opdracht krijgen • être chargé (de)een opdracht uitvoeren, vervullen • remplir une missioneen kunstenaar een opdracht verstrekken • passer commande à un artistein opdracht van • sur l'ordre deopdracht tot betaling • ordre de paiement -
7 opdracht
2 [bewoordingen van toewijding] dedication♦voorbeelden:1 iemand een opdracht geven tot de bouw van een herenhuis • commission someone to build a large houseik heb de garage de opdracht gegeven de accu te vervangen • I asked the garage to change the batteryik heb opdracht niemand binnen te laten • my orders are not to let anyone inwe kregen opdracht om … • we were told to …een opdracht krijgen/uitvoeren • receive/carry out an order/assignmenthij werkt in opdracht van het bestuur • he is working under the authority of the boardik heb in opdracht gehandeld • I acted under ordersin opdracht van de regering • by government order -
8 een geheel eigen invulling geven aan een opdracht
een geheel eigen invulling geven aan een opdrachtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een geheel eigen invulling geven aan een opdracht
-
9 gevolg geven/gevend aan een opdracht
gevolg geven/gevend aan een opdrachtcarry out/according to instructionsVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > gevolg geven/gevend aan een opdracht
-
10 opdragen
[opdracht geven]beauftragen -
11 order
n. volgorde, orde; stand; bevel; bestelling--------v. ordenen; bestellen; bevelen; leidenorder1[ o:də]1 orde 〈 ook biologie, natuurkunde, wiskunde〉 ⇒ stand, rang, (sociale) klasse/laag; 〈 formeel〉 soort, aard2 (klooster/ridder)orde♦voorbeelden:clerical order • geestelijke stand/cleruspoetry of a high order • eersteklas poëzie〈 Brits-Engels〉 in/of/ 〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • in de orde (van grootte) van, ongeveer, om en (na)bij¶ 〈 Brits-Engels〉 an order to view • een bezichtigingsbriefje 〈 van makelaar gekregen, tot bezichtiging van huis〉take (holy) orders • (tot) priester (gewijd) worden〈 Amerikaans-Engels〉 on the order of • zoals, in de stijl van3 bestelling ⇒ order, levering(sopdracht)♦voorbeelden:make/issue an order • een bevel uitvaardigenobey orders • een bevel/bevelen gehoorzamen/opvolgentake one's orders from • zijn bevelen krijgen van/uitby order of • op bevel/in opdracht vanon doctor's orders • op doktersvoorschriftbe under orders to • bevel (gekregen) hebben teunder the orders of • onder bevel/aanvoering vanorder to pay • betalingsmandaatorder to transfer • (giro-)overschrijvingorder for payment • assignatie, betalingsopdrachtissue an order for the payment of • opdracht/order geven tot uitbetaling vancheque to order • cheque aan orderpayable to the order of • betaalbaar aan de order van3 two orders of French fries • twee porties friet/patatplace an order for something • iets bestellenbe on order • in bestelling/besteld zijn→ tall tall/1 (rang/volg)orde ⇒ op(een)volging2 ordelijke schikking/inrichting/toestand ⇒ orde(lijkheid), ordening; geregeldheid, netheid; 〈 leger〉 opstelling; stelsel, (maatschappij)structuur4 orde ⇒ tucht, gehoorzaamheid5 bedoeling ⇒ doel, intentie♦voorbeelden:in order of importance • volgens/in (volg)orde van belangrijkheidout of order • niet in/op volgordethe order of things • de orde der dingenin good order • piekfijn/netjes in ordeleave one's affairs in order • orde op zaken stellenput/set something in order • orde scheppen in ietsout of order • defect, buiten gebruik/werking3 Order! (Order!) • Tot de orde!rise to a point of order • een procedurekwestie stellencall someone to order • iemand tot de orde roepencall (a meeting) to order • een vergadering voor geopend verklaren〈 formeel〉 in order • in orde, in overeenstemming met de regels, geoorloofdbe out of order • buiten de orde/het reglement van orde gaan 〈 van spreker〉; (nog) niet aan de orde zijn 〈 van voorstel, zaak enz.〉keep order • de orde bewaren/handhavenin order to • om, teneinde————————order21 bevelen ⇒ het bevel hebben/voerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ordenen ⇒ in orde brengen, (rang)schikken2 (een) bevel/order/opdracht geven ⇒ het bevel geven (tot); verordenen, gelasten; verzoeken om; voorschrijven 〈 van dokter〉♦voorbeelden:order someone a month's rest • iemand een maand rust voorschrijvenhe ordered the troops to open fire • hij gaf de troepen bevel het vuur te openen¶ order someone about/around • iemand (steeds) commanderen/voortdurend de wet voorschrijvenorder home • naar huis/het vaderland (terug)sturenorder someone off • van/uit het veld sturen 〈 van scheidsrechter〉order round • laten komen/halen→ order out order out/ -
12 direct
adj. rechtstreeks, direct; onmiddellijk; openhartig--------adv. rechtstreeks, duidelijk; op een onomwonden manier, op openhartige wijze--------v. instruëren, toelichten, aanduiden; toezien, kontroleren, inspekteren; kommanderendirect1[ dirrekt, daj-]1 direct ⇒ rechtstreeks, onmiddellijk, openhartig♦voorbeelden:direct contact • rechtstreeks contactbe a direct descendant • in een rechte lijn van iemand afstammendirect drive • directe aandrijvingdirect evidence • bewijs uit de eerste handa direct flight • een rechtstreekse vluchta direct hit • een voltrefferthe direct road • de kortste wegdirect taxes • directe belastingenbe direct • er geen doekjes om winden〈 Brits-Engels〉 direct grant • rijkssubsidie 〈 voor scholen in tegenstelling tot subsidie van plaatselijke overheid〉direct mail • direct mail, postreclame 〈 (persoonlijk gerichte) reclame via de brievenbus〉II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 absoluut ⇒ exact, precies♦voorbeelden:————————direct21 het bevel voeren ⇒ aanwijzingen geven, opdracht geven2 richten3 de weg wijzen ⇒ leiden, gidsen4 bestemmen ⇒ toewijzen, aanwijzen5 leiden ⇒ de leiding hebben over, besturen♦voorbeelden:he directed a blow at his brother • hij sloeg naar zijn broerhis remarks were directed at all of us • zijn opmerkingen waren voor ons allemaal bedoeld3 would you direct me to the town hall? • zou u mij kunnen zeggen hoe ik bij het stadhuis moet komen?————————direct3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:she came direct to Paris • ze kwam rechtstreeks naar Parijs -
13 send down
-
14 instruct
v. instrukties geven; instrueren; les geven; leiding geven; onderleiden; opdracht geven; laten weten[ instrukt]1 onderwijzen ⇒ onderrichten, instrueren -
15 have
n. rijk, iemand die veel bezittingen heeft--------v. hebben; bezitten; verkrijgen; nodig hebben; veroorzakenhave1[ hæv] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ the haves and the have-nots • de rijken en de armen, de bezitters en de niet-bezitters————————have2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hebben ⇒ bezitten, beschikken over, houden 〈 bezit, eigenschap, gelegenheid, plaats en tijd, verwanten en kennissen, iets dat toegezegd is〉5 hebben ⇒ genieten van, lijden aan6 hebben ⇒ laten liggen, leggen, zetten7 〈met naamwoord dat een activiteit uitdrukt; vaak te vertalen door werkwoord van dat naamwoord; informeel〉 hebben ⇒ maken, nemen 〈enz.〉8 toelaten ⇒ dulden, aanvaarden12 〈 met naamwoord en onbepaalde wijs of voltooid deelwoord〉 het moeten beleven dat ⇒ het overkomt/overkwam hem/haar/hun dat15 vrijen/slapen met♦voorbeelden:you can have that old car if you want • je mag die oude kar houden als je wilhe has an excellent memory • hij beschikt over een voortreffelijk geheugenhave mercy on us • heb medelijden met onsI've got no time • ik heb geen tijdyou have my word • je hebt mijn woord, mijn woord eropI've got it • ik heb het, ik weet het (weer)you have something there • daar zeg je (me) wat, daar zit wat inhe wouldn't have his wife back • hij wou zijn vrouw niet terug (hebben)do you have enough wine in? • heb je genoeg wijn in huis?have something about/on one • iets bij zich hebbenwhat does she have against me? • wat heeft ze tegen mij?2 the book has six chapters • het boek heeft/bestaat uit zes hoofdstukkenmay I have this dance from you? • mag ik deze dans van u?he had a splendid funeral • hij kreeg een schitterende begrafeniswe've had no news • we hebben geen nieuws (ontvangen)you can have it back tomorrow • je kunt het morgen terugkrijgenhave a cigarette • een sigaret nemen/rokenhave a good time • het naar zijn zin hebbenyou have it badly • je hebt het lelijk te pakkenlet's have the rug in the hall • laten we het tapijt in de hal leggenhave a discussion • discussiëren, een discussie hebbenhave a try • (het) proberenhave a walk • een wandeling makenI won't have you say such things • ik duld niet dat u zoiets zegtI'm not having any • ik pik het niet, ik pieker er niet overhe's finally had it done • hij heeft het eindelijk laten doenhave a tooth out • een tand laten trekken12 he's had his friends desert him • hij heeft het moeten meemaken dat zijn vrienden hem in de steek lietenhave someone (a)round/in/over • iemand (eens) uitnodigenwe are having the painters in next week • volgende week zijn de schilders bij ons in huis aan het werkhave someone up • iemand uitnodigen 〈 in het bijzonder van beneden, uit het zuiden of van het platteland〉16 can you have the children tonight? • kun jij vanavond voor de kinderen zorgen?〈 niet verouderd〉 have something off • iets uit het hoofd/van buiten kennenhave it (that) • zeggen (dat), beweren (dat)as the Bible has it • zoals het in de bijbel staatrumour has it that … • het gerucht gaat dat …have it (from someone) • het (van iemand) vernomen/gehoord hebben, het weten (van iemand)〈 informeel〉 have had it • hangen, de klos/pineut zijn; niet meer de oude zijn, dood zijn; het beu zijn, er de brui aan gevenhave it in for someone • een hekel hebben aan iemand, de pik hebben op iemandhave it in for someone • de pik hebben op iemandhave it/the matter out with someone • het (probleem) uitpraten/uitvechten met iemandhave something on someone • belastend materiaal tegen iemand hebbenyou have nothing on me • je kunt me niks makenhave nothing on • niet kunnen tippen aanhave something on/over • beter zijn dan, een streepje voor hebben op→ have on have on/III 〈 hulpwerkwoord〉2 〈alleen in aanvoegende wijs verleden tijd; formeel〉had(den)/was/waren ⇒ indien/als … zou(den) hebben/zijn♦voorbeelden:he has died • hij is gestorven2 had he claimed that, he would have been mistaken • had hij dat beweerd, dan zou hij zich vergist hebbenI had better/best forget it • ik moest dat maar vergeten, het zou beter/het beste zijn als ik dat vergatI'd just as soon die • ik zou net zo lief doodgaan -
16 wish
n. verlangen, wens; hoop; wilsuitdrukking; wensuitdrukking; felicitatie--------v. wensen, verlangen; feliciteren; zegenen voor; ordenen, een opdracht gevenwish1[ wisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verlangen ⇒ behoefte, zin2 wens♦voorbeelden:she had no/not much wish to go there • ze had geen/ weinig zin om erheen te gaanexpress a wish to • de wens te kennen geven teI have got my wish • mijn wens is vervuldshe couldn't grant my wish • ze kon mijn wens niet inwilligenmake a wish • een wens doena last wish • een laatste wens————————wish2〈 werkwoord〉1 wensen ⇒ willen, verlangen♦voorbeelden:1 〈 alleen tegenwoordige tijd〉 I wish I were/ 〈 Brits-Engels ook〉 was a cat • ik wou dat ik een kat washave everything one could (possibly) wish for • alles hebben wat zijn hartje begeertwhat more can you wish for? • wat wil je nog meer?wish someone ill • iemand verwensenwish someone well • iemand het beste wensen¶ wish away • wegwensen, wensen dat iets niet bestondI wouldn't wish that on my worst enemy • dat zou ik mijn ergste vijand nog niet toewensendon't wish your kids on me again • scheep mij (nu) niet weer met je kinderen op -
17 mandater
mandater [mãdaatee]〈 werkwoord〉 -
18 beauftragen
-
19 дать задание
vgener. een opdracht geven, een taak opgeven, een taak opleggen -
20 озадачивать
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Немецкий
- Нидерландский
- Русский
- Французский
- Шведский
opdracht geven
Страницы